Glaucoom


Glaucoom is, naast cataract en retinopathie (veranderingen in de bloedvaten van het netvlies), een van de belangrijkste oorzaken van blindheid. Glaucoom tast langzaam de vezels van de oogzenuw aan, op een vaak verraderlijke manier. Het is meestal niet pijnlijk en houdt het centrale zicht lang intact.
Onomkeerbare schade
Delen van het gezichtsveld (panoramisch zicht) worden minder gevoelig en vallen vervolgens langzaam weg. In het begin van de ziekte compenseren de hersenen deze verliezen en reconstrueren het beeld met de informatie die ze van de aangrenzende structuren ontvangen. Wanneer de ziekte in een vergevorderd stadium is, wordt er bijna geen informatie meer naar de hersenen gestuurd en kunnen ze niet langer compenseren. De patiënt wordt zich dan bewust van zijn handicap, terwijl het al ernstig is. De schade veroorzaakt door glaucoom is onomkeerbaar. Het is echter mogelijk om de progressie ervan te stoppen. Daarom is het van essentieel belang om het tijdig op te sporen.
Het prevalentiepercentage van glaucoom is te verwaarlozen voor 45 jaar, daarna neemt het toe met de leeftijd. In België gaat het volgens de Gezondheidsenquête 2013 van 0,7% bij 45-54-jarigen naar 3,2% bij 75-plussers.
Twee soorten glaucoom
- open hoek glaucoom wordt gekenmerkt door een open hoek. Het vertegenwoordigt 70% van de gevallen. Primair open hoek glaucoom (POHG) is het meest voorkomende type.
- POHG met hoge druk is te wijten aan een te trage afvoer van het vocht doordat de oogafvoerkanaaltjes verstopt zijn. De druk in het oog neemt geleidelijk toe.
- POHG met normale druk, dat 1 POHG op 5 vertegenwoordigt, is waarschijnlijk te wijten aan een slechte bloedtoevoer naar de cellen van de oogzenuw.
- gesloten hoek glaucoom wordt gekenmerkt door een voorkamer van het oog die kleiner is dan normaal, met een nauwere kamerhoek. Het vocht wordt trager geëlimineerd en de druk in het oog neemt toe.
Een te hoge oogdruk
Tussen het hoornvlies en de lens bevindt zich een ruimte die de voorkamer van het oog wordt genoemd. Deze kamer is gevuld met een vloeistof, het kamervocht, dat de bolle vorm van het oog handhaaft en het oog voedt. Het kamervocht wordt voortdurend vernieuwd. Het wordt achter de iris uitgescheiden en geëvacueerd naar het aderstelsel ter hoogte van de iridocornale hoek door afvoerkanaaltjes. De druk van het kamervocht is normaal wanneer er evenveel vloeistof wordt geproduceerd dan geëlimineerd.
Een slechte bloedtoevoer
Het vermoeden bestaat dat een slechte bloedtoevoer de oogzenuw ook kan beschadigen en glaucoom veroorzaken.
Glaucoom geeft gewoonlijk geen symptomen totdat een zeer vergevorderde status is bereikt. De patiënt wordt zich dan plotseling bewust van het verlies van perifeer zicht, het centrale zicht blijft langer behouden (zie Aandoening).
Kijkt de patient met beide ogen, bijvoorbeeld naar zijn vrouw, dan is het zicht gelukkig nog intact (foto links).
Mocht de patient niet tijdig naar de dokter zijn gegaan, dan had het glaucoom zijn gezichtsvermogen ernstig kunnen aantasten (foto rechts).
Er bestaat geen middel om glaucoom te voorkomen. Het enige wapen waarover men beschikt, is vroegtijdige opsporing om de progressie ervan te stoppen. Het lijkt raadzaam om zich regelmatig te laten controleren, zelfs zonder symptomen. Elke 3 jaar vanaf 55 jaar en elke 2 jaar vanaf 65 jaar. Bij problemen is het beter om te raadplegen vanaf 40 jaar. Mensen zonder risicofactoren en met normale onderzoeksresultaten kunnen 3 tot 5 jaar wachten vóór hun volgende bezoek. Anderen zullen vaker moeten terugkomen.
U hebt meer risico op het ontwikkelen van een glaucoom als u:
- oculaire hypertensie (meer dan 20 mm kwikdruk) hebt;
- ouder dan 40 bent: het risico neemt toe met de leeftijd;
- familiale antecedenten hebt: als een ouder, een broer, een zus, een oom, een tante, enz. aan glaucoom lijkt, is het risico hoger;
- Afrikaanse roots hebt: glaucoom komt 6 tot 8 keer vaker voor bij Afrikanen;
- diabetes hebt;
- maar ook als u migraine, een lage bloeddruk, ernstige bijziendheid of een dunner hoornvlies hebt.
Een gewoon oogonderzoek is inefficiënt, omdat het centrale zicht lang behouden blijft en de illusie geeft dat het oog normaal ziet. Om glaucoom op te sporen, meet de oogarts de oogdruk en beoordeelt de toestand van de oogzenuw.
- het meten van de oogdruk (tonometrie): er bestaan twee meetprocedures, snel en pijnloos. De eerste bestaat uit het inbrengen van een verdovingsdruppel in beide ogen en het vervolgens aanbrengen van een tonometer, die de druk meet op basis van het gemak waarmee het oog zich al dan niet laat indrukken. De tweede bestaat uit het gebruik van een tonometer "met gepulseerde lucht" die een kleine luchtstraal op het hoornvlies richt (zonder verdoving).
- onderzoek van de oogzenuw (oftalmoscopie): met een oftalmoscoop (handgreep met een klein verlichtingssysteem) kunnen het uitzicht, de vorm en de kleur van de oogzenuw geanalyseerd worden. Bij verlies van zenuwweefsel heeft de oogzenuw een meer uitgehold uitzicht. Deze uitholling verklaart het verlies van het gezichtsvermogen. Het is vaak noodzakelijk de pupil te verwijden om dit onderzoek uit te voeren. In dit geval kan het zicht gedurende enkele uren troebel zijn.
Indien de resultaten van deze tests abnormaal zijn, voert de oogarts de volgende onderzoeken uit:
- gezichtsveldonderzoek (perimetrie): deze techniek bestaat uit de projectie van licht in verschillende delen van het gezichtsveld van elk oog om gezonde of gebrekkige delen op te sporen. De patiënt fixeert een "doel" in het midden van een scherm of een koepel en druk op een toets zodra hij een lichtsignaal ziet.
- onderzoek van de kamerhoek (gonioscopie): om te bepalen om welk type glaucoom het gaat. Na verdoving van het hoornvlies plaatst de arts een speciale contactlens op het oog. Vervolgens onderzoekt hij de kamerhoek met behulp van een microscoop en via een spiegel die zich in de contactlens bevindt.
Wanneer een glaucoom wordt opgespoord, wordt getracht om de progressie ervan te stoppen door de oogdruk te verlagen, zelfs bij mensen met een glaucoom met normale druk. Aangezien het niet mogelijk is een glaucoom te genezen, moet de patiënt zich voor de rest van zijn leven behandelen en laten opvolgen. Er bestaan verschillende soorten behandelingen.
Oogdruppels
Oogdruppels worden het meest gebruikt ter bestrijding van glaucoom. Ze verminderen de productie van het kamervocht of vergemakkelijken de evacuatie ervan. Zij moeten elke dag worden gebruikt, zo regelmatig mogelijk. Er bestaan 5 groepen van oogdruppels: bètablokkers, prostaglandine-analogen, koolstofanhydraseremmers, alfasympathomimetica en cholinomimetica.
Over het algemeen begint de behandeling met bètablokkers. Ze geven vaak goede resultaten, werden uitgebreid bestudeerd en hun prijs is toegankelijk. Maar soms is het resultaat niet bevredigend of kan men ze niet voorschrijven. Meestal wendt men zich dan tot prostaglandines. Als de aandoening ernstig is, kan de oogarts verschillende soorten druppels of een gecombineerd preparaat voorschrijven.
Chirurgie
Als de geneesmiddelen geen effect hebben of de medische toestand van de patiënt medicamenteuze behandeling belet, is het mogelijk glaucoom door een operatie te behandelen. Het risico op complicaties bestaat en er zijn vaak meerdere ingrepen noodzakelijk.
- laser (trabeculoplastie) wordt gebruikt om kleine laesies te maken naast de opening naar de afvoerkanalen. De littekens die verschijnen, verstrakken de weefsels en vergroten de doorgang voor het kamervocht. De ingreep, die wordt uitgevoerd in de ambulante zorg, is pijnloos, sneller dan een klassieke operatie en vermijdt incisie van het oog, wat het succes ervan verklaart. De ingreep is echter vrij duur en maakt het vaak niet mogelijk de druppels af te schaffen, gewoon ze te verlichten.
- klassieke chirurgie (trabeculectomie)verwijdert, onder plaatselijke verdoving, een deel van de afvoerkanaaltjes, waardoor de vloeistof gemakkelijker vloeit en de druk in het oog vermindert. De operatie vereist enkele weken herstel. De gezichtsscherpte die eventueel verloren is gegaan als gevolg van de operatie komt geleidelijk terug.