Boezemfibrillatie


Boezemfibrillatie of voorkamerfibrillatie is een soort hartritmestoornis die vooral bij senioren voorkomt. Het grote gevaar van de aandoening is het ontstaan van een bloedprop, wat kan leiden tot een ernstige beroerte.
Normaal klopt ons hart in een regelmatig ritme: bij rust met 60 tot 90 slagen per minuut, bij inspanning sneller. Maar soms kan het natuurlijke hartritme verstoord raken. Dat kan uiteenlopende oorzaken hebben. Zo is er vanaf een bepaalde leeftijd vaak sprake van boezemfibrilleren. Bij deze aandoening klopt het hart onregelmatig en meestal ook sneller, dikwijls met meer dan 100 slagen per minuut (soms zelfs tot 175), terwijl men zich niet eens inspant.
Boezemfibrilleren kan een hele tijd onder de oppervlakte blijven en pas ontdekt worden bij een routinecontrole. Er zijn immers niet altijd duidelijke symptomen. Vooral als het hart niet al te erg versneld klopt, kan de aandoening er al een hele tijd zijn zonder dat de persoon in kwestie er erg in heeft.
Soms is het wel duidelijk dat er iets mis is, en is het duidelijk voelbaar wanneer het hart onregelmatig of snel klopt. Men kan sneller moe of buiten adem zijn bij een lichamelijke inspanning. Ook kan men last hebben van duizeligheid, een onaangenaam gevoel in de borst, of voelt men zich licht in het hoofd. In extreme gevallen kan men zelfs flauwvallen.
Boezemfibrillatie hangt vaak samen met andere hart- en vaatziekten, die vooral op latere leeftijd voorkomen, zoals een vernauwde kransslagader of een hartaanval. Ook wie al eens eerder een operatie moest ondergaan aan hart of longen, loopt een hoger risico. Verder kunnen een te hoge bloeddruk en een overactieve schildklier aan de basis liggen van een verstoord hartritme. In sommige gevallen is er ook sprake van een familiale aanleg. Ten slotte loopt wie veel drinkt, rookt of andere stimulerende middelen gebruikt en wie lijdt aan obesitas een groter risico.
Boezemfibrillatie is in veel gevallen onschadelijk. Het grote gevaar van boezemfibrilleren is echter het ontstaan van een bloedprop. Het bloed in de hartboezems ("voorkamers") stroomt immers niet goed weg, waardoor er bloed blijft stagneren. Dat bevordert het stollen van het bloed, dus de vorming van stolsels. Als er zich zodoende een bloedklonter vormt en als die dan in de aders naar de hersenen terechtkomt, kan er een beroerte optreden, met zeer ernstige gevolgen.Zwakke pompbewegingen krijgen bloed niet weg.
In het bloed vormt zich een prop, die in de aders naar de hersenen terechtkomt.
De toevoer van zuurstof naar de hersenen wordt geblokkeerd.
Normaal klopt ons hart in een regelmatig ritme: bij rust met 60 tot 90 slagen per minuut, bij inspanning sneller. Maar soms kan het natuurlijke hartritme verstoord raken. Dat kan uiteenlopende oorzaken hebben. Zo is er vanaf een bepaalde leeftijd vaak sprake van boezemfibrilleren. Bij deze aandoening klopt het hart onregelmatig en meestal ook sneller, dikwijls met meer dan 100 slagen per minuut (soms zelfs tot 175), terwijl men zich niet eens inspant.
Boezemfibrilleren kan een hele tijd onder de oppervlakte blijven en pas ontdekt worden bij een routinecontrole. Er zijn immers niet altijd duidelijke symptomen. Vooral als het hart niet al te erg versneld klopt, kan de aandoening er al een hele tijd zijn zonder dat de persoon in kwestie er erg in heeft.
Soms is het wel duidelijk dat er iets mis is, en is het duidelijk voelbaar wanneer het hart onregelmatig of snel klopt. Men kan sneller moe of buiten adem zijn bij een lichamelijke inspanning. Ook kan men last hebben van duizeligheid, een onaangenaam gevoel in de borst, of voelt men zich licht in het hoofd. In extreme gevallen kan men zelfs flauwvallen.
Boezemfibrillatie hangt vaak samen met andere hart- en vaatziekten, die vooral op latere leeftijd voorkomen, zoals een vernauwde kransslagader of een hartaanval. Ook wie al eens eerder een operatie moest ondergaan aan hart of longen, loopt een hoger risico. Verder kunnen een te hoge bloeddruk en een overactieve schildklier aan de basis liggen van een verstoord hartritme. In sommige gevallen is er ook sprake van een familiale aanleg. Ten slotte loopt wie veel drinkt, rookt of andere stimulerende middelen gebruikt en wie lijdt aan obesitas een groter risico.
Boezemfibrillatie is in veel gevallen onschadelijk. Het grote gevaar van boezemfibrilleren is echter het ontstaan van een bloedprop. Het bloed in de hartboezems ("voorkamers") stroomt immers niet goed weg, waardoor er bloed blijft stagneren. Dat bevordert het stollen van het bloed, dus de vorming van stolsels. Als er zich zodoende een bloedklonter vormt en als die dan in de aders naar de hersenen terechtkomt, kan er een beroerte optreden, met zeer ernstige gevolgen.Zwakke pompbewegingen krijgen bloed niet weg.
In het bloed vormt zich een prop, die in de aders naar de hersenen terechtkomt.
De toevoer van zuurstof naar de hersenen wordt geblokkeerd.
Mogelijke symptomen van boezemfibrillatie zijn:
- U voelt dat uw hart onregelmatig of snel klopt. Dit kan gepaard gaan met gevoelens van onrust en soms angst.
- U kunt sneller moe of kortademig worden, bv. bij een lichamelijke inspanning.
- U kunt duizelig worden of u krijgt een licht gevoel in het hoofd.
Wanneer u naar de dokter gaat met tekenen van boezemfibrillatie, zal hij u aan een onderzoek in meerdere fasen onderwerpen.
Eerst zal uw arts uw medische geschiedenis erbij nemen, om na te gaan of daarin symptomen of risicofactoren voorkomen die kunnen wijzen op hartritmestoornissen.
Vervolgens wordt u onderworpen aan een medisch onderzoek. Uw lengte, gewicht en bloeddruk worden gemeten, en er wordt bloed afgenomen om de mate van bloedstolling te meten, maar ook om na te gaan of u eventueel lijdt aan bloedarmoede en om de werking van de schildklier en de lever te controleren.
Als uw dokter vermoedt dat u een hartritmestoornis hebt, dan moet die diagnose worden bevestigd door middel van een elektrocardiogram (ECG), die de elektrische prikkels in uw hart meet. Hiervoor worden elektroden op uw borst en buik bevestigd.Indien nodig kan men de hartactiviteit ook meten gedurende 24 uur, met een draagbaar ECG-toestel (Holter). Het toestel wordt rond de taille gedragen en de patiënt kan zo zijn gewone activiteiten blijven uitoefenen.
In sommige gevallen, bv. bij het vermoeden van een hartklepafwijking of van een hartfalen, kan worden overgegaan tot een echografie. Op basis van de geluidsgolven kunnen eventuele hartziekten worden vastgesteld.De optimale behandeling hangt af van uiteenlopende factoren: het type boezemfibrilleren, de aard van de klachten, of er een behandelbare oorzaak is of niet, de leeftijd enz.
Ritme- of frequentiecontrole
In sommige gevallen probeert men het chaotische hartritme weer te normaliseren. Dit heet ritmecontrole. Maar vaak kan het ook volstaan dat de snelheid waarmee het hart klopt, wordt verlaagd. Dan spreken we van frequentiecontrole. Als het hart veel te snel klopt, moet ervoor worden gezorgd dat dit geen weken of zelfs maanden aanhoudt. Het is dan vooral belangrijk dat het ritme wordt verlaagd, veeleer dan dat het ritme terug helemaal regelmatig wordt. Het hartritme op zich heeft immers geen invloed op de levensverwachting, maar als het hart lang te snel klopt, gaat het uiteindelijk slechter werken.
Stollingsremmers tegen beroerte
Stelt uw dokter vast dat u een reële kans maakt op bloedstolsels en dus op een beroerte (die kans is groter bij vrouwen dan bij mannen, bij mensen met een hoge bloeddruk, diabetes en bij wie al eens eerder een (mini)beroerte of een hartaanval had), dan volstaat het niet meer om het hartritme gewoon te verlagen of te normaliseren. Op dat moment moet u middelen gaan nemen om die stollingen te voorkomen: stollingsremmers of anticoagulantia.
De bekendste en meest gebruikte stollingsremmers zijn vitamine-K-antagonisten (VKA) of coumarines, met warfarine als meest courante voorbeeld. Warfarine wordt vaak in eerste instantie aangeraden omdat naar dit middel het meeste onderzoek is gevoerd en hiervoor de sterkste bewijzen van werkzaamheid bestaan.
Al krijgt niet iedereen stollingsremmers toegediend. Men moet onder meer bepalen hoe groot de kans op een beroerte precies is en of de mogelijke baten bij een specifieke patiënt wel opwegen tegen de nadelen en potentiële bijwerkingen van de behandeling.
Het grote probleem met de VKA's is dat de behandeling niet zomaar dezelfde is voor alle patiënten. De dosis die ze moeten innemen, verschilt sterk van persoon tot persoon en is afhankelijk van tal van factoren. Het is erg belangrijk dat die dosis goed is afgestemd op de patiënt. Ze mag enerzijds niet te laag zijn, omdat ze dan niet zal kunnen voorkomen dat het bloed stolt, maar ze mag ook niet te hoog zijn omdat de patiënt dan het risico loopt op hevige bloedingen. Zo kan er bijvoorbeeld een hersenbloeding ontstaan, wat nog een veel groter risico inhoudt.
Een bijkomend probleem is dat de geschikte dosis nooit vastligt en dat een patiënt voortdurend de stollingsgraad van het bloed moet meten, meestal maandelijks. Want de werking van VKA’s kan door veel factoren worden beïnvloed. Blijkt die stollingsgraad niet meer optimaal, dan moet de dosis weer worden gewijzigd of de oorzaak van de gewijzigde werking van het geneesmiddel aangepakt.
Er zijn sinds enige tijd andere anticoagulantia, de zogenaamde NOAC's, die deze nadelen niet zouden hebben: rivaroxaban, apibaxan, dabigatran ... Groot voordeel is dat met deze middelen het in principe niet meer nodig is de stollingsgraad van het bloed om de zoveel weken te laten controleren. Maar zoals elk geneesmiddel, hebben ook deze hun eigen specifieke nadelen en risico's. Ze zullen dus niet meteen de klassieke VKA's volledig doen verdwijnen.