In de verkoopovereenkomst van ons appartement, gekocht volgens de Wet Breyne, is overeengekomen dat de voorlopige oplevering plaatsvindt na 400 werkbare werkdagen voor de bouwsector (bijlage 1, art. 7). Volgens onze informatie (bijlage 3 a, b en c) diende de voorlopige oplevering van het appartement dan te gebeuren op 7 juli 2016, inmiddels is de voorlopige oplevering uitgevoerd op 14/09/2016 en dus niet conform artikel 7 van bijlage 1. Wij hebben, na een mail van Bouwbedrijf E. Dillen (18 mei 2016) met de melding dat de voorlopige oplevering voorzien is begin september, een aangetekend schrijven (bijlage 2) gericht aan de Bouwbedrijf E. Dillen om aanspraak te maken op de forfaitaire vergoeding zoals aangegeven in bijlage 1, art. 8. Hierop heeft E. Dillen per mail (bijlage 4) gereageerd met de melding dat de termijn niet overschreden werd, dit werd gestaafd met een tabel in bijlage aan diezelfde mail. Hoewel E. Dillen er wel naar verwijst, stemmen de gegevens in hun tabel niet overeen met onze gegevens van de confederatie bouw (bijlage 6). Tevens komt het standpunt van in de mail van E. Dillen niet overeen met hun eigen tabel (in de mail staat vermeld nog 89 dagen vanaf 1 augustus, terwijl in hun eigen tabel juni en juli niet zijn geteld).Ook worden verletdagen geteld na het wind- en waterdicht zijn van het gebouw (facturen en verklaring v/d architect (17/12/2015) in bijlage 5). Aangezien de oorzaak van het werkverlet hierdoor wegvalt, kan dit ons ons inziens niet. Houden we geen rekening met werkverletdagen na december 2015, had volgens onze informatie de voorlopige oplevering ten laatste op 07/07/2016 moeten plaatsvinden. De voorlopige oplevering vond dus 69 dagen later plaats, waardoor wij recht hebben op de forfaitaire vergoeding zoals beschreven in bijlage 1, art. 8.