Dikkedarmkanker: symptomen, oorzaken en behandelingen


Wat is dikkedarmkanker?
De dikke darm is een belangrijk onderdeel van het spijsverteringsstelsel en zorgt voor absorptie van water en zouten uit voedsel, en vorming en transport van stoelgang. Het is een kronkelende gespierde buis en bestaat uit het colon (of karteldarm) en het rectum (of endeldarm). Dikkedarmkanker wordt daarom ook wel colonkanker of colorectale kanker genoemd, of soms kortweg darmkanker.
Dikkedarmkanker ontstaat doordat cellen in de dikke darm zich ongecontroleerd vermenigvuldigen en een kwaadaardig gezwel gaan vormen. Dikkedarmkanker begint meestal met zogenaamde “poliepen” in de binnenkant van de dikke darm. Poliepen komen vaak voor, vooral bij oudere mensen. Die uitstulpingen van het slijmvlies in de darmwand zijn doorgaans goedaardig en geven geen klachten. Maar soms groeien ze langzaam en geleidelijk uit tot kanker, wat een tiental jaren kan duren.
Dikkedarmkanker ontstaat en groeit langzaam. In het begin heb je meestal geen klachten. De symptomen treden pas op als de kanker verder gevorderd is. Daardoor wordt de ziekte vaak pas laat ontdekt, en dan zijn de behandelingsmogelijkheden en de kans op genezing beperkt. Juist daarom is het belangrijk om poliepen of dikkedarmkanker preventief op te sporen vóór je klachten hebt (screening). Als dikkedarmkanker in een vroeg stadium wordt ontdekt, is de kans op genezing groter.
Soorten dikkedarmkanker
Er bestaan meerdere soorten dikkedarmkanker.
- Sporadische dikkedarmkanker
Deze vorm is goed voor zowat 75% van alle dikkedarmkankers. Mensen met deze vorm hebben geen verhoogd familiaal of erfelijk risico op dikkedarmkanker, maar een normaal risico.
- Familiale dikkedarmkanker
Deze vorm is goed voor zowat 20% van alle dikkedarmkankers. De kanker treft mensen waarvan bij minstens één ouder, broer, zus of kind dikkedarmkanker werd vastgesteld. In feite gaat het om families waarin sporadische kanker vaker dan normaal voorkomt, zonder dat er sprake is van erfelijke dikkedarmkanker.
- Erfelijke dikkedarmkanker
Deze vorm is goed voor zowat 5% van alle dikkedarmkankers. Er worden drie soorten erfelijke dikkedarmkanker onderscheiden: hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC of syndroom van Lynch), familiale adenomateuze polyposis (FAP) en MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP).
Veelvoorkomende vorm van kanker in België
Dikkedarmkanker is één van de meest voorkomende kankertypes in het lichaam en één van de belangrijkste doodsoorzaken door kanker. Eén op 20 personen wordt ooit in zijn leven geconfronteerd met dikkedarmkanker. Er zijn iets meer mannen (55%) dan vrouwen (45%). Volgens het Belgisch Kankerregister kregen in 2021 ongeveer 4.400 mannen en 3.500 vrouwen in België te horen dat ze dikkedarmkanker hebben. De kanker komt meestal voor boven de leeftijd van vijftig jaar en de gemiddelde leeftijd bij diagnose was 69,8 jaar bij mannen en 71,4 jaar bij vrouwen.
Dikkedarmkanker is daarmee de derde meest voorkomende kanker bij mannen (na prostaat- en longkanker), en de tweede meest voorkomende kanker bij vrouwen (na borstkanker) in België. Ongeveer een derde van de patiënten met dikkedarmkanker sterft eraan, heel vaak omdat de kanker te laat werd gediagnosticeerd, waardoor hun overlevingskans drastisch daalt. Daarom organiseert de overheid sinds een tiental jaar een bevolkingsonderzoek bij iedereen tussen 50 en 74 jaar om dikkedarmkanker in een vroeg stadium op te sporen.
Dikkedarmkanker veroorzaakt aanvankelijk vaak geen (duidelijke) symptomen, dus het kan een tijdje onopgemerkt blijven en pas in een later stadium ontdekt worden.
Niettemin kunnen uiteenlopende symptomen en klachten eventueel wijzen op dikkedarmkanker, indien ze gedurende langere tijd aanwezig zijn. Het is echter belangrijk om te onthouden dat deze symptomen weinig specifiek zijn. Dat wil zeggen dat ze ook heel vaak voorkomen bij mensen die helemaal géén kanker hebben, en dus ook allerlei andere oorzaken kunnen hebben. M.a.w. geen enkel symptoom is een duidelijk bewijs van de aanwezigheid van dikkedarmkanker.
De symptomen van dikkedarmkanker kunnen variëren afhankelijk van de locatie van de tumor, de grootte ervan en of de kanker zich heeft verspreid naar andere delen van het lichaam.
Bij één of meerdere van bovenstaande symptomen die een tijdje aanhouden is het altijd verstandig een arts te raadplegen om de oorzaak te achterhalen, maar de kans dat het om kanker gaat is klein. Doorgaans gaat het om een veel minder ernstig probleem.
Wat zijn de mogelijke behandelingen?
Er zijn wel een aantal risicofactoren geïdentificeerd. Een risicofactor verhoogt het risico op kanker, maar is niet noodzakelijk of voldoende om kanker te veroorzaken. Een risicofactor is dus geen oorzaak op zich. Sommige mensen met de vernoemde risicofactoren zullen nooit darmkanker krijgen en sommige mensen die geen van deze risicofactoren hebben, kunnen toch darmkanker krijgen.
Erfelijke factoren en familiale voorgeschiedenis
Dikkedarmkanker kan erfelijk zijn, maar meestal is dat niet zo. Bij amper 5% van de mensen die dikkedarmkanker krijgen, is er een aantoonbare genetische aandoening door een mutatie in de genen. Bijna iedereen met deze afwijking zal op latere leeftijd darmkanker krijgen. Zoals reeds vernoemd zijn de meest voorkomende erfelijke vormen van darmkanker: HNPCC (syndroom van Lynch), FAP en MAP. Bespreek met je arts of doorverwijzing naar een centrum voor menselijke erfelijkheid nuttig is. De genetische afwijking kan opgespoord worden met een bloedtest.
Bij ongeveer een vijfde van de dikkedarmkankers spreken we van familiale belasting, zonder dat momenteel de genetische afwijking bekend is. In sommige families komt dikkedarmkanker opvallend meer voor dan in andere. Als één of meerdere van je eerstegraads familieleden (bv. biologische ouders, kinderen, broers of zussen) dikkedarmkanker hebben of hadden, heb je een verhoogd risico. Hoe jonger je getroffen naaste familielid, hoe groter je eigen risico. Bespreek dit met je huisarts. Personen met een familiegeschiedenis van dikkedarmkanker of bepaalde genetische aandoeningen kunnen baat hebben bij genetisch advies en tests om hun risico te beoordelen en de juiste screeningsmaatregelen te bepalen.
Leeftijd en geslacht
Leeftijd is de belangrijkste risicofactor voor sporadische (dus geen erfelijke of familiale) dikkedarmkanker. Het risico op darmkanker neemt toe naarmate mensen ouder worden. De overgrote meerderheid van dikkedarmkankers worden vastgesteld na de leeftijd van 50 jaar. Op oudere leeftijd komen poliepen vaker voor, en nemen de fouten in de celdeling toe terwijl het vermogen van het lichaam om deze problemen te herstellen afneemt, waardoor darmkanker makkelijker kan ontstaan.
Mannen worden iets meer geconfronteerd met de diagnose van dikkedarmkanker dan vrouwen in België.
Leefstijlfactoren
Een ongezonde levensstijl kan ook een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van dikkedarmkanker: een onevenwichtig voedingspatroon (weinig groenten, fruit en vezels en veel verzadigd vet, en rood en bewerkt vlees), overmatig alcoholgebruik, overgewicht en obesitas, roken en weinig lichaamsbeweging. De bewijskracht bij de impact van deze levensstijlfactoren is echter moeilijk aantoonbaar en voornamelijk gebaseerd op observationele studies.
Voorbeeld: rood en bewerkt vlees
Hoewel het wetenschappelijk bewijs niet helemaal consistent is, lijkt langdurige consumptie van rood of bewerkt vlees (bv. gerookt, gezouten, gedroogd of gekruid vlees, of vlees waaraan chemische bewaarmiddelen zijn toegevoegd; voorbeelden zijn charcuterie, worst, gehakt) geassocieerd te zijn met een verhoogd risico op dikkedarmkanker.
In 2015 classificeerde het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie de consumptie van bewerkt vlees als kankerverwekkend voor mensen en de consumptie van rood vlees als waarschijnlijk kankerverwekkend; dit standpunt werd herhaald in het rapport voor 2020. In 2018 concludeerde het World Cancer Research Fund/American Institute for Cancer Research (WCRF/AICR) op vergelijkbare wijze dat het bewijs overtuigend was dat de consumptie van bewerkt vlees het risico op dikkedarmkanker verhoogt, terwijl het bewijs voor de consumptie van onbewerkt rood vlees als waarschijnlijk werd geclassificeerd.
Er is dus mogelijk een verhoogd risico op het ontwikkelen van dikkedarmkanker door de consumptie van rood of bewerkt vlees, maar het absolute risico is klein en treedt alleen op bij dagelijkse consumptie, en het is niet duidelijk of iedereen hetzelfde risico heeft. Erfelijkheid en andere levensstijlfactoren spelen immers ook een rol. De Hoge Gezondheidsraad raadt volwassenen aan om maximaal 300 g rood vlees en 30 g bewerkt vlees per week te eten.
Medische voorgeschiedenis
Mensen die al dikkedarmkanker hebben gehad, hebben een verhoogd risico om opnieuw dikkedarmkanker te krijgen. Ze worden daarom jarenlang door een specialist opgevolgd.
Ook inflammatoire darmziekten zoals de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa verhogen het risico op dikkedarmkanker. Verder zijn diabetes type-2 en insulineresistentie geassocieerd met een verhoogd risico op en een slechtere prognose van dikkedarmkanker. Overgewicht en obesitas vormen ook een risicofactor voor het ontstaan en verloop van dikkedarmkanker.
Patiënten met dikkedarmkanker kunnen zich op drie manieren presenteren:
- Asymptomatische personen ontdekt door screening of als (toevallig) gevolg van bevindingen van een radiografisch onderzoek dat voor een ander doel is uitgevoerd;
- De aanwezigheid van verdachte symptomen;
- Spoedopname met darmobstructie, buikvliesontsteking of, in zeldzame gevallen, een acute gastro-intestinale bloeding.
Bij de meeste patiënten met dikkedarmkanker in een vroeg stadium zijn er geen symptomen en deze patiënten worden gediagnosticeerd als gevolg van screening. De meeste kankers worden echter gediagnosticeerd na het opduiken van symptomen, wat meestal wijst op een relatief gevorderde dikkedarmkanker.
Bij het onderzoek naar dikkedarmkanker kunnen verschillende methoden gebruikt worden. Naast een bevraging van je medische (familie)geschiedenis, kan je arts ook een lichamelijk onderzoek uitvoeren. Dit kan een rectaal onderzoek omvatten waarbij de arts met de vinger via de aars het rectum betast. Veel kankers ontwikkelen zich echter voorbij die paar centimeter die de arts op deze manier kan onderzoeken. Dus in se levert dit onderzoek weinig informatie op.
Stoelgangtest
Verder kunnen ook screeningtests ingezet worden. De poliepen waaruit dikkedarmkanker meestal ontstaat, kunnen bloeden. Meestal is dit bloed in de stoelgang niet met het blote oog te zien. Daarom bestaan er tests om te bepalen of er bloed in de stoelgang zit. Dergelijke stoelgangstesten zijn gemakkelijk in gebruik en kunnen effectief zijn bij het opsporen van dikkedarmkanker in een vroeg stadium of bij het identificeren van poliepen.
Het meest gebruikte type test is de immunochemische fecale occult bloedtest (iFOBT of FIT). Daarbij wordt een klein staal van de ontlasting verzameld en naar een laboratorium gestuurd voor analyse. Als er bloed in de ontlasting wordt aangetroffen, wordt meestal een kijkonderzoek aanbevolen om de aanwezigheid van darmkanker of poliepen te bevestigen.
In België worden dergelijke stoelgangstesten gebruikt binnen het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker. Meer informatie over dit screeningsprogramma vind je hier.
De coloscopie
Tijdens een kijkonderzoek (coloscopie of colonoscopie) zal een maagdarm-specialist de binnenkant van de dikke darm controleren op bloedingen, poliepen, ontstekingen en gezwellen. Hierbij wordt via de anus een lange, flexibele buis met een klein lampje en camera aan het uiteinde ingebracht om je dikke darm te onderzoeken.
Een voordeel van dit inwendig kijkonderzoek is dat de arts ook onmiddellijk kleine ingrepen kan uitvoeren, zoals poliepen verwijderen, eventuele bloedingen stelpen of een stukje weefsel (biopt) nemen uit de darmwand voor verder onderzoek. Een colonoscopie is dus de meest nauwkeurige en veelzijdige diagnostische test. Het is wel belangrijk om te weten dat deze procedure enkele risico's met zich kan meebrengen, zoals een kleine kans op bloedingen en darmperforatie.
Een colonoscopie kan uitgevoerd worden wanneer je effectieve klachten hebt die eventueel kunnen wijzen op dikkedarmkanker, om een diagnose te stellen of om de oorzaak van je klachten te achterhalen. Maar het kan ook ingezet worden als preventief onderzoek bij personen met een verhoogd risico op dikkedarmkanker (bv. erfelijke of familiale dikkedarmkanker), of als vervolgonderzoek bij personen met een normaal risico en een afwijkende stoelgangstest (bv. bij deelname aan het bevolkingsonderzoek).
Voor patiënten bij wie er om één of andere reden geen colonoscopie kan gebeuren, kan een CT-colonografie (of “virtuele colonoscopie”) worden uitgevoerd. Daarbij wordt een 3D-scanopname van de dikke darm gemaakt, maar zonder de mogelijkheid tot biopsie of verwijdering van poliepen.
Stadiëring van dikkedarmkanker
Als de kankerdiagnose is gesteld, worden aanvullende onderzoeken (bv. CT-scan, MRI, echografie, bloed- en DNA-onderzoek) uitgevoerd om de omvang van de kanker en de uitgebreidheid van de ziekte te bepalen. Dit proces wordt stadiëring genoemd. Deze info is belangrijk bij de keuze van de behandeling en voor het bepalen van de prognose. Kankers binnen vergelijkbare stadia worden meestal op dezelfde manier behandeld en hebben vergelijkbare vooruitzichten.
Om het stadium te bepalen houdt men rekening met de grootte van de tumor, de uitzaaiing naar nabijgelegen lymfeklieren en de uitzaaiing naar andere plaatsen of organen in het lichaam (metastasering).
Het vroegste stadium van dikkedarmkanker wordt stadium 0 genoemd. Verder kan dikkedarmkanker verlopen van stadium 1 tot en met 4. In de regel geldt: hoe lager het getal, hoe minder de kanker is uitgezaaid. Bij stadium 1 blijft het gezwel beperkt tot de binnenwand van de darm, bij stadium 2 is het gezwel in de darmwand ingegroeid zonder aantasting van de lymfeklieren, bij stadium 3 tast het gezwel ook de lymfeklieren in de nabije omgeving aan, en bij stadium 4 is de kanker uitgezaaid via de lymfe- en bloedbanen naar andere organen in het lichaam (bv. lever, longen, buikvlies, bot of hersenen).
Lees hier alles over het behandelen van dikkedarmkanker
Verschillende specialisten binnen een multidisciplinair team bespreken samen hoe ze dikkedarmkanker het best kunnen behandelen. Voor de keuze van de behandeling van dikkedarmkanker houdt men vooral rekening met de plaats, de grootte en het type van de tumor, het stadium van de kanker, en met de leeftijd en algemene gezondheidstoestand van de patiënt.
Het doel van elke behandeling is om kankercellen te vernietigen en de levenskwaliteit van de patiënt te verbeteren. Helaas kunnen hierbij ook gezonde cellen worden beschadigd en bijwerkingen worden veroorzaakt. Deze bijwerkingen kunnen sterk van elkaar verschillen, afhankelijk van de behandeling en de patiënt. Laat je daarover goed informeren. Regelmatige nazorg is ook belangrijk bij darmkanker.
Operatie
Chirurgie is een bijna onvermijdelijke interventie bij de behandeling van dikkedarmkanker. Onder meer afhankelijk van de plaats en de evolutiegraad van de kanker, kan de operatie gebeuren aan de hand van:
- Een laparotomie (via een grote insnede in de buik),
- een laparoscopie (kijkoperatie; tegenwoordig steeds meer gebruikt)
- een ingreep via de anus (bij kleine rectumtumoren).
Veiligheidshalve snijdt men behalve de tumor in de darmwand ook wat gezond omliggend weefsel en de lymfeklieren in de buurt weg, die mogelijk door kankercellen zijn geïnfiltreerd. De twee uiteinden van de darm worden weer aan elkaar genaaid. Naargelang van de plaats van de ingreep kan de patiënt nadien tijdelijk spijsverterings- of ontlastingsproblemen ervaren. Na een dikkedarmoperatie is de spijsvertering meestal een tijd ontregeld, mogelijk met verstopping of diarree, verminderde eetlust en gewichtsverlies.
Als er kanker in het rectum wordt gevonden en een operatie nodig is, is het niet altijd meteen mogelijk om de twee uiteinden van de darm met elkaar te verbinden. Dat wordt opgelost met een tijdelijke stoma. Dat is een kunstmatige uitgang van de dikke of dunne darm, een afleiding van de darm naar een opening in de buik waarlangs de ontlasting het lichaam kan verlaten. Na enkele maanden kan men de darm opnieuw aan elkaar naaien en de stoma verwijderen. In een aantal gevallen is het echter nodig om de stoma definitief te behouden.
Bij een operatie in de onderste delen van het rectum bestaat het risico dat er zenuwen geraakt worden die van belang zijn voor seksuele functies of de blaasfunctie. Patiënten bij wie het rectum of een deel ervan weggehaald is, kunnen ook problemen krijgen met de stoelgang.
Als men de kanker volledig kan wegnemen, is definitieve genezing mogelijk. Op basis van een microscopische analyse van de kankercellen én de verwijderde klieren in de nabije omgeving van de dikke darm kan men nagaan of de tumor volledig werd verwijderd, hoe agressief de tumor is en of er aangetaste klieren zijn. Met die info kan men beslissen of er behalve chirurgie nog bijkomende behandelingen noodzakelijk zijn. Daarbij maakt men gebruik van chemotherapie en/of radiotherapie om de kankercellen te vernietigen of hun vermeerdering af te remmen.
Chemotherapie
Chemotherapie na een operatie kan in bepaalde gevallen van dikkedarmkanker de kans op herval verminderen door achtergebleven kankercellen uit te roeien die niet te zien waren, en zo de overlevingskansen verbeteren. Dat heet adjuvante chemotherapie.
Chemotherapie kan ook bij een uitgezaaide darmtumor gebruikt worden om de uitzaaiingen te verkleinen of symptomen van een gevorderde kanker te verlichten. Ook dat kan de overleving verlengen en de levenskwaliteit verbeteren. Bij sommige patiënten kunnen ze de uitzaaiingen niet terugdringen, maar wel beletten om verder te groeien en zo ook de overleving verlengen.
De naam “chemotherapie” verwijst naar een behandeling met geneesmiddelen die kankercellen vernietigen of de groei ervan afremmen. Die medicijnen (ook cytostatica genoemd) krijg je meestal met een infuus, zodat ze zich via de bloedbaan in je hele lichaam kunnen verspreiden. Niet alle kankercellen zijn even gevoelig voor dezelfde medicijnen. Daarom schrijft je arts meestal een combinatie van verschillende soorten voor.
Chemotherapie tast ook gezonde sneldelende cellen aan. Daardoor kun je te maken krijgen met bijwerkingen, zoals:
- Vermoeidheid,
- misselijkheid en braken,
- verlies van eetlust,
- een ontstoken mond,
- meer kans op infecties door te weinig witte bloedcellen,
- een doof of slapend gevoel of tintelingen in handen en voeten,
- haarverlies.
Niet iedereen heeft evenveel last. De bijwerkingen hangen onder andere af van de dosis en de duur van de behandeling en van individuele gevoeligheid. Om klachten zoals misselijkheid en braken tegen te gaan, start de arts meestal preventief al de gepaste medicatie op. Als het nodig is, kan die in de loop van de behandeling nog aangepast worden.
Na de behandeling verdwijnen de meeste bijwerkingen. Bepaalde bijwerkingen kunnen wel maanden of jaren voelbaar blijven, zoals vermoeidheid, concentratieproblemen of een doof gevoel in handen en voeten. Meld bijwerkingen altijd aan je behandelend arts die je raad kan geven hoe je er het best mee kunt omgaan.
Radiotherapie
Bij dikkedarmkanker wordt radiotherapie bijna uitsluitend toegepast bij rectumtumoren. Om de efficiëntie te verhogen, wordt bestraling vaak gecombineerd met chemotherapie. Die combinatie heet chemoradiatie.
Bestralen gebeurt meestal vóór de operatie, heel uitzonderlijk erna. Bij grote of moeilijk te bereiken rectumtumoren, of bij een tumor die vergroeid is met andere organen zoals de blaas of prostaat kan chemoradiatie voor de operatie de tumor verkleinen, zodat hij beter weg te snijden is of zodat de kans vergroot dat het rectum gespaard blijft. Ook is aangetoond dat met chemoradiatie voor de operatie de kans op lokaal herval verkleint. Chemoradiatie na de operatie kan eventuele kankercellen vernietigen die nog achtergebleven waren.
Bestraling kan ook als palliatieve behandeling. Die geneest de ziekte niet, maar houdt de symptomen onder controle of verlengt het leven. Palliatieve radiotherapie kan bijvoorbeeld pijn verlichten of bloedingen en totale verstopping van de darm (darmobstructie) verhelpen.
Radiotherapie is een behandeling met ioniserende stralen om kankercellen te vernietigen. De radiotherapeut-oncoloog bestraalt de tumor of de plaats waar de tumor zat en het omringende weefsel. De duur van de bestraling, de dosis en het aantal bestralingen hangen vooral af van het type tumor en de uitgebreidheid van de ziekte. De bestralingen op zich zijn pijnloos en meestal is geen ziekenhuisopname nodig.
Bestraling van het rectum heeft ook invloed op de gezonde cellen in het bestraalde gebied. Daardoor raakt de ontlasting verstoord. Diarree, misselijkheid, een geïrriteerd gevoel als je plast, seksuele stoornissen en vermoeidheid kunnen voorkomen. De meeste bijwerkingen zijn tijdelijk. Bespreek ze met je arts die je raad kan geven hoe je er het best mee kunt omgaan.
Doelgerichte therapie
Chemotherapie kan worden gecombineerd met doelgerichte therapieën. Gerichte of doelgerichte therapie (targeted therapy) is een behandeling met specifieke medicijnen die doelgericht de groei van kankercellen kan afremmen of stoppen.
Met DNA-onderzoek of moleculair onderzoek kan een arts veranderingen ontdekken in het DNA van kankercellen. Doelgerichte medicijnen kunnen inwerken op die veranderingen en de groei van kanker remmen.
Bij doelgerichte therapie verschillen de bijwerkingen per medicijn. Ook je conditie en je leeftijd spelen een rol. Doelgerichte medicijnen hebben andere nevenwerkingen dan de klassieke bijwerkingen van chemotherapie. Ze werken doelgerichter in op de kwaadaardige cellen en tasten minder gezond weefsel aan.
Mogelijke bijwerkingen zijn onder andere diarree, minder eetlust, hoge bloeddruk, zongevoeligheid, huiduitslag en vermoeidheid. Elk medicijn heeft specifieke mogelijke bijwerkingen. Je arts of een verpleegkundige geeft je daarover op voorhand meer uitleg. Bespreek zelf ook op tijd problemen of symptomen met je arts.
Immunotherapie
Bij uitgezaaide dikkedarmkanker kan de arts in specifieke situaties als eerste behandeling immunotherapie voorstellen. Immunotherapie is een behandeling die je natuurlijke afweer of immuniteit stimuleert om kankercellen aan te vallen en op te ruimen.
Voor mensen met uitgezaaide dikkedarmkanker gaat het vandaag vooral om pembrolizumab (merknaam Keytruda). Of en welke bijwerkingen je krijgt, hangt onder andere af van de soort immunotherapie en van je individuele gevoeligheid. Soms heb je geen of weinig bijwerkingen, maar soms is een ziekenhuisopname nodig voor opvolging en behandeling. De bijwerkingen zijn te wijten aan je harder werkend immuunsysteem. Dat kan bijvoorbeeld leiden tot huidafwijkingen, diarree, kortademigheid, gewrichtspijn en extreme vermoeidheid.
Je arts of een verpleegkundige geeft je op voorhand uitleg over mogelijke bijwerkingen. Het is bij immunotherapie erg belangrijk dat je alle bijwerkingen meteen signaleert. Als je er op tijd bij bent, zijn ze meestal goed te behandelen.
Hoe vroeger je kanker ontdekt is en hoe lager het stadium is bij de diagnose, hoe beter je kansen meestal zijn. In het eerste stadium is vijf jaar na de diagnose ongeveer 90-95% van de patiënten nog in leven, in het laatste stadium gemiddeld 10 à 15%. Elke situatie is uniek en overlevingscijfers geven alleen een globaal beeld. Niemand kan voorspellen wat er bij jou precies zal gebeuren. Praat erover met je arts: hij of zij kent je situatie het best.