Ongelijkheid is sluipend gevaar
Ongelijkheid bedreigt de wereldeconomie en creëert tegelijkertijd enkele beleggingsmogelijkheden.
Ongelijkheid bedreigt de wereldeconomie en creëert tegelijkertijd enkele beleggingsmogelijkheden.
De omvang van het probleem is nog voer voor discussie, maar zowat alle ontwikkelde landen erkennen intussen dat de ongelijkheid wel degelijk groeit. Volgens het recentste rapport over de ongelijkheid in de wereld, is het aandeel van de 1% allerrijksten in de VS in 's lands totale rijkdom verdubbeld van zowat 10% begin de jaren 1980 naar 20% vandaag. Tegelijk is het aandeel van de minst gegoede helft van de bevolking geslonken van 20 naar 13%. De 1% best verdienende Amerikanen rijven op jaarbasis ongeveer twee keer zoveel binnen dan de 50% minst verdienende. Meerdere factoren liggen aan de basis van die evolutie. De globalisering van de handel bracht werknemers uit rijke landen in concurrentie met veel lager betaalde arbeidskrachten uit groeilanden, wat leidde tot een aanhoudende stagnatie van de reële lonen in de ontwikkelde economieën. Daartegenover staat dat de globalisering de winsten van bedrijven én de inkomsten van de meest gegoeden, die hun vermogen in grotere mate uit kapitaal dan uit arbeid halen, aanzienlijk heeft opgekrikt. De toenemende ongelijkheid treft overigens ook ontwikkelingslanden, waar de vruchten van de groei vaak ongelijk verdeeld worden (lees: opgeslorpt door elites dicht bij de macht).
Als motor voor de wereldeconomie ondervindt de gezinsconsumptie rechtstreeks de gevolgen van de groeiende ongelijkheid. Minder gegoede gezinnen besteden het gros van hun inkomen aan consumptie, terwijl de meest kapitaalkrachtigen meer sparen. Wanneer de inkomsten steeds meer naar die laatste groep verschuiven, wordt de totale vraag vanzelf minder dynamisch. De verarming van een deel van de werknemers verzwakt ook het menselijk kapitaal: aangezien schoolresultaten sterk gecorreleerd zijn aan het inkomen van de ouders, betekent meer armere werknemers ook meer kinderen met een lager opleidingsniveau, en dus een lager productiviteitsniveau in de toekomst. De ongelijkheid tast ook de overheidsfinanciën aan. Door de achteruitgang bij een deel van de werkenden nemen de sociale uitgaven toe, terwijl de inkomsten maar moeizaam stijgen, o.a. doordat welgestelde gezinnen bijv. meer gebruikmaken van fiscale optimalisatie. Bij gebrek aan middelen investeren overheden onvoldoende, wat de groei op lange termijn schaadt. Bovendien hebben de verslechterde overheidsfinanciën er centrale banken toe aangezet om hun monetair beleid fors te versoepelen, wat de ongelijkheden nog heeft versterkt: lage rentevoeten hebben de beurzen gestimuleerd en een vastgoedboom veroorzaakt, waar vooral de meest bemiddelden van profiteerden, terwijl de inflatie in de eerste plaats minder kapitaalkrachtige huishoudens treft.
De concentratie van inkomsten bij de meest gegoeden leidde ook tot uitwassen op de financiële markten. Kapitaalaccumulatie voedt overinvestering in speculatieve activa (o.a. hedgefondsen, cryptomunten), en dat gaat ten koste van de financiering van de reële economie. In plaats van kleinere bedrijven te steunen die jobs creëren, vloeit steeds meer kapitaal naar beleggingen met een lage productieve waarde. Dat remt de economische ontwikkeling af en bevordert de vorming van financiële zeepbellen die een systeemrisico kunnen vormen op wereldschaal. Dat gevaar is des te groter doordat de ongelijkheid overheden verzwakt, en dus ook hun capaciteit om crisissen op te vangen. De verzwakking van de overheidsfinanciën en de toenemende sociale spanningen voeden de idee van een economisch systeem dat alleen ten goede komt aan de happy few. Dat is dan weer koren op de molen van populistische bewegingen en verhoogt zo de politieke instabiliteit. Doordat overheden zwakker staan, neemt ook de macht van een handvol dominante bedrijven toe. Zij bemoeilijken de opmars van concurrenten en belemmeren zo innovatie en productiviteitsgroei.
De groeiende ongelijkheid remt de economische ontwikkeling af en verstoort de werking van de financiële markten. Dat is niet in het voordeel van beleggers. Sommige bedrijven slagen er wel in hun slag thuis te halen door net te mikken op die gezinnen die een steeds groter deel van de inkomsten naar zich toetrekken.
Dat geldt in het bijzonder voor een land zoals de Verenigde Staten, waar de ongelijkheid de voorbije decennia bijzonder sterk is toegenomen.
Dit trio uit onze selectie koopwaardige Amerikaanse aandelen, hoort in die categorie thuis:
– American Express, dat kredietkaarten uit een hoger gamma aanbiedt met daaraan gekoppelde exclusieve diensten.
– BlackRock, dat marktleider is in de commercialisering van ETF's (trackers).
– Blackstone, waarvan de beleggingsproducten in de eerste plaats vermogende klanten aanspreken.