Verschil printers
Inkjetprinter
Inkjetprinters maken gebruik van verwisselbare printkoppen (1) waar vloeibare inkt in zit. Terwijl het papier (2) regel per regel door de printer wordt gevoerd, bewegen de printkoppen zijdelings heen en weer en spuiten ze inkt op het papier.
In een kleureninkjetprinter zitten vier printkoppen voor elke basiskleur (cyaan, magenta, geel, zwart). Omdat elke printkop duizenden kleine gaatjes heeft en omdat inkt op termijn uitdroogt kunnen printkoppen verstoppen. Inkjetprinters maken dan ook gebruik van periodieke reinigingscycli waarbij zij inkt door hun printkoppen jagen om aangekoekte inkt weg te spoelen.
Inkt die je printer heeft gebruikt voor zijn reinigingscyclus kun je niet meer gebruiken om te printen en belandt in het inktabsorptiekussen (3). Inkjetprinters zijn onderhoudsgevoeliger dan laserprinters en vaak duurder in gebruik door de reinigingscycli. Omdat printkoppen minder plaats innemen dan een drum, een laser en een fuser zijn inktjetprinters meestal compacter. Inktjetprinters verbruiken minder energie dan laserprinters omdat ze geen drum elektrisch moeten laden en geen toner moeten smelten.
Laserprinter
Een laserprinter maakt gebruik van een cilinder (1), een laser (2), inktpoeder (3) en een verwarmingselement (4).
De kern van de laserprinter is de cilinder. Bij elke printopdracht krijgt de cilinder eerst een elektrische lading. Dan projecteert een laser het document op de cilinder. De elektrische lading verdwijnt op de plaatsen waar tekst of beelden zijn geprojecteerd.
De cilinder draait nu langs een rol met toner. De toner wordt op de cilinder overgedragen op de plaatsen zonder elektrische lading.
Daarna wordt de toner op de cilinder afgegeven aan het vel papier. Het poeder kleeft heel lichtjes aan het papier. Het papier komt langs het verwarmingselement. Daardoor smelt de toner en wordt de inkt gefixeerd op het papier. Een kleurenlaserprinter heeft voor elke basiskleur (cyaan, magenta, geel, zwart) een aparte cilinder, laser en toner.